Zing Hebreeuws

Dit kunstwerk staat bij de ingang van de stad van David in Jeruzalem. Het stelt de harp van David voor. Het hebreeuwse woord is kinnoor.

Zingen in het Hebreeuws geeft voor mij een extra dimensie aan het bestuderen van de Hebreeuwse taal.

Het zingen van Hebreeuwse liederen en het bestuderen van de Hebreeuwse taal versterken elkaar.

Per lied vindt u:
De Hebreeuwse en de Nederlandse (zingbare) tekst.
Uitleg van de Hebreeuwse tekst.
De link naar de opname op YouTube.
De gitaarakkoorden.

Lied 01 - ’Een-qaadoosj Kadonaaj – Er is niemand heilig als Adonaaj (1 Sam 2:2)
Lied 02 - Doemijjaa nafsjie – Mijn ziel is gerust (Psalm 62: 2-3, 8-9)
Lied 03 - Gadol Elohai - Hij's groot onze God
Lied 04 - Qadoosj, qadoosj, qadoosj - Heilig, heilig, heilig (Op 4:8)
Lied 05 - Ta‘amoe oere’oe – Smaak en zie (Ps 34:9-10)
Lied 06 - Leev taahoor – Een rein hart (Ps 51:12-14)
Lied 07 - Kavood Leelohiem - Ere zij God (Luk 2:14)
Lied 08 - Pèlè Jo’eets - Wonderbare Raadsman
Lied 09 - ’Avinoe sjèbasjsjaamajim - Onze Vader in de Hemel (Mat 6:9-13)
Lied 10 - ’Adonaaj ro’ie - Adonaaj is mijn Herder (Ps 23)
Lied 11 - Porets derech – Wegbereider (Way maker)
Lied 12 - Baarachie nafsjie ’èt ’Adonaaj - O loof Adonaaj mijn ziel (Ps 103)
Lied 13 - Ke’ajjaal ta‘arog – Als een hert, dat verlangt (Psalm 42)
Lied 14 - ‘Al naharoot Baavèl - Aan de stromen van Babel (Ps 137:1,3-4, 19:5)
Lied 15 - Baaraachie ’et ’ADONAAJ – Zegen ADONAAJ  (Ps 134)
Lied 16 – Jehie chevood ’ADONAAJ - Laat ADONAAJ’s heerlijkheid (Ps 104:31,33)
Lied 17 - ’Èssaa ‘eenaj ’el hèhaariem - Ik hef mijn ogen op naar de bergen - Ps 121
Lied 18 - Loo vechajil – Niet door kracht – Zach 4:6
Lied 19 - Sjema‘ Jisraa’eel – Hoor Israel - Deut 6:4-5, Lev 19:18
Lied 20 - Jevaarèchechaa ’ADONAAJ – Laat ADONAAJ je zegenen - Num 6
Lied 21 - Loo jir‘aavoe - Zij zullen niet meer hongeren (Jes 49:10, Op 7:17)
Lied 22 - Jesoesoem midbaar - De woestijn zal vrolijk zijn (Jes 35:1-2)
Lied van de maand december 2024:
Lied 23 - Simchoe Baa’adoon bechol ‘eet - Verblijd u altijd in de Heer (Fil 4:4-7, Ef 2:14)